Nederlanders van nu – en ook delen van de Surinaamse gemeenschap in Nederland – zijn zich er niet van bewust dat er gedurende de koloniale geschiedenis ook arme Nederlanders naar Suriname werden overgebracht om onder erbarmelijke omstandigheden landbouw te bedrijven. Rond 1840 waren er in Nederland al discussies over de afschaffing van de slavernij in de overzeese koloniën. De vrees was dat na de afschaffing de plantage- economie ineen zou storten. Groot-Brittannië had de slavernij in 1833 afgeschaft en Frankrijk volgde in 1848. Nederland ging er pas in 1863 toe over. Daaraan voorafgaand werden al plannen bedacht hoe de landbouweconomie van Suriname op peil te houden. De contractarbeid van de Chinezen (1853-1874), Brits-Indiërs (1873-1921) en Javanen (1890-1930) bood een oplossing. Maar nog daarvoor waren er in Nederland ook andere initiatieven, namelijk een kolonisatiepoging van Nederlandse boeren (1845-1853) door dominee Arend van den Brandhof.

Eminente Surinaamse historicus André Loor (1931-2013). Foto: Hindorama
Het vertrek van de Nederlandse boeren kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Grote delen van de Nederlandse plattelandsbevolking werden geteisterd door mislukte oogsten, werkloosheid en bittere armoede. Hiernaast was kinderarbeid eerder regel dan uitzondering en als men al werk had, ging men gebukt onder onmenselijk lange werktijden. [….]
Toen de kolonisten arriveerden was dokter Tydeman getuige van hun komst. Deze arts kende Voorzorg goed en hij maande de predikant al meteen om voor voldoende begraafplaatsen te zorgen. Van alle door de regering gedane beloften bleef geen spaan heel. […]
Men begon met het overbrengen van de huishoudens [van Voorzorg] naar Groningen. Daar ging gelukkig alles beter. Er werden huizen gebouwd door de overlevenden en de nieuw aangekomen boeren, met hulp van slaven die het gouvernement aan hen ter beschikking had gesteld. Dit was zeer uniek voor het Suriname van toen, slaven en vrijen die gezamenlijk dezelfde arbeid verrichtten. Er kan gezegd worden dat dit een eerste stap was naar de integratie van de Nederlandse boeren in de Surinaamse samenleving.
(Uit: interview met André Loor in het Surinaamse magazine Parbode, 9 november 2007)
Op vrijdag 20 juni 2025 is het 180 jaar geleden dat de eerste Nederlandse boeren in Suriname arriveerden. De dag is eenmalig uitgeroepen tot een nationale vrije dag. De Stichting Sranan Boeroe (SSB) heeft een grootse herdenking en viering gepland. Er zullen vele activiteiten plaatsvinden in het district Saramacca, waar de boeren werden gevestigd, waaronder een kranslegging, een wandelloop van 5 km, de presentatie van een fotoboek en de overhandiging van een herdenkingsmunt aan de president van Suriname.
In Nederland is de Stichting Boeroe Kon Makandra (BKM) actief. Deze viert dit jaar haar 20-jarig bestaan. Op de website van BKM www.boeroes.nl is uitgebreide informatie over de Nederlandse Boerengemeenschap van Suriname te vinden. Hieronder volgt een korte schets van de geschiedenis van deze bijzondere groep, die zich uit barre omstandigheden heeft omhooggewerkt tot een welvarende gemeenschap in Suriname.
* * *

Het BKM bestuur v.l.n.r. Frank Veldhuizen, Gerbrand van Brussel, Paul Droog, Steven van Ravenswaay en Ricardo Loor (voorzitter) Foto: BKM
1845-1853: DE NEDERLANDSE BOERENKOLONISATIE IN SURINAME
Ricardo Loor
Het initiatief voor de Boerenkolonisatie medio 19e eeuw kwam van de hervormde dominee Arend van den Brandhof (1793-1863). In Nederland heerste grote armoede en hij bedacht dat arme Nederlandse boeren in Suriname landbouw konden gaan bedrijven. De Nederlandse regering stond positief tegenover dit kolonistenproject. Een nieuwe groep van zelfstandige, kleine boeren in Suriname zou kunnen helpen de landbouweconomie in stand te houden. Met steun van de regering in Den Haag emigreerde een aantal families uit hoofdzakelijk Midden-Nederland (Utrecht, Gelderland) naar Suriname. Later kwam er ook een aantal uit Groningen en Friesland bij.
Het project bleek geen succes. Sterker nog, het begin verliep desastreus. Er was van de beloofde voorbereidingen (huizen, vee, gereedschap, deels beplante landbouwgrond) amper iets geregeld. De gekozen locatie Voorzorg aan de Saramaccarivier was voor de opzet ook geen geschikte plek: zeer drassig. In de eerste zes maanden na aankomst overleed de helft van de kolonisten door een uitgebroken epidemie. Men ging toen uit van tyfus. Een veel later onderzoek door prof. dr. J. van Dissel (in 2012 gestart met dr. R. de Vries) heeft echter uitgewezen dat het om bacillaire dysenterie ging, iets wat met voldoende schoon drinkwater te voorkomen was geweest. In 1853 werd de kolonisatie formeel als mislukt bestempeld. Gedurende de achtjarige periode emigreerden er in totaal 393 personen, van wie 63 terugkeerden naar Nederland. De nakomelingen van deze kolonisten worden in Suriname Boeroes genoemd. Zij vormen een van de kleine bevolkingsgroepen. Hun aantal bedraagt momenteel zo’n 1100 personen in Suriname en 3000 in landen als Nederland, Canada en de VS.

Vier kolonisten Foto: BKM
Het plan van dominee Arend van den Brandhof
In 1838 verscheen er een artikel in De Kolonist (een in 1838 opgericht maandelijks Surinaams tijdschrift) van de arts F.H. Hostmann over hoe de “Kolonie uit de Verachterden Staat te Redden”. Daarin pleitte hij voor kolonisatie door Europeanen in Suriname, stellende ‘dat het bestaan der kolonie Suriname, op den duur zonder eene vrije kolonisatie niet eens denkbaar is’. Hij had het over ‘een land, in vruchtbaarheid des bodems slechts met zeer weinige landen te vergelijken’. Dit artikel heeft van den Brandhof waarschijnlijk gemotiveerd om zijn kolonistenproject vorm te geven. Hij vond in twee andere dominees, zijn zwager Dirk Copijn en vriend Jan Betting, medestanders. In 1843 gaf de Nederlandse regering haar goedkeuring aan het project en Betting ging naar Suriname om de voorbereidingen te treffen.
Van den Brandhof was voornemens om de eerste keer met tweehonderd gezinnen naar Suriname te vertrekken. De voorbereidingen daarvoor in Suriname waren echter nog volstrekt onvoldoende. Het kolonistenproject mocht dan wel officieel door de regering in Den Haag zijn goedgekeurd, de lokale Nederlandse vertegenwoordigers zagen er niets in. Sterker, ze zagen het als ondermijning van het prestige en gezag van henzelf en de hele blanke elite als de tot slaaf gemaakten ineens witte Nederlanders zagen zwoegen op het land. Zij verleenden dan ook geen of nauwelijks steun.
De geplande locatie voor de Nederlandse boeren was Voorzorg aan de Saramaccarivier, een voormalige plantage en melaatsenkolonie. De bedoeling was dat Voorzorg gebruiksklaar zou worden gemaakt en dat er vijftig goede woningen zouden worden gebouwd. Kort voor het beoogde vertrek bleek dat er slechts enkele noodwoningen min of meer in elkaar waren getimmerd, dat het land niet was ontgonnen, er geen afwateringsysteem was aangelegd en er geen drinkwaterbron was. Dominee van den Brandhof besloot tegen de adviezen van onder meer Jan Betting in om het emigratieplan toch door te zetten, maar dan met een kleinere groep van vijftig gezinnen. Op 20 juni 1845 legde het schip met de eerste groep kolonisten aan bij Voorzorg.
In 1845 zijn vier schepen aangekomen: De Susanna Maria op 20 Juni, de Noord Holland op 21 Juni, de Antonie en Eugenie op 12 Juli (alle drie te Voorzorg). De Phoenix meerde vanwege de op Voorzorg heersende epidemie bij plantage Mijn Vermaak, ook aan de Saramaccarivier, aan. In 1843 waren de voorbereiders (onder wie dominee Betting en Rijsdijk) op de Wilhelmina aangekomen. Tussen 1846 en 1849 is nog een aantal kolonisten aangekomen.

Op papier zag het er mooi uit.
Traumatische ervaring
Het schip met de eerste kolonisten legde op 20 juni 1845 aan en die datum wordt aangehouden als de Dag van de Boerenkolonisatie. De aankomst in Surinaamse wateren alleen al was een behoorlijk traumatische ervaring. De eerste twee schepen, de Suzanna Maria en de Noord Holland, kwamen al op 11 juni aan voor de kust van Suriname. Er was echter geen loods beschikbaar om de schepen naar de aanlegplaats te leiden. De kolonisten hebben ongeveer tien dagen lang op het schip moeten verblijven alvorens zij konden worden uitgescheept. Na de lange reis nog zo lang in de hitte en felle zon op het schip te moeten wachten, was al een vreselijke ervaring. En daarbovenop kwam de ontgoocheling bij het zien van de plek waar zij, mannen, vrouwen en kinderen, van boord moesten gaan. Onbegaanbaar oerwoud. Moeras. Amper voorzieningen om hen onder te brengen. En dan die muskieten….. Sommigen wilden niet van boord maar hadden geen andere keus dan aan wal te gaan.
Het bleek dat deze eerste groep niet voldeed aan het plan van dominee van den Brandhof. Onder de kolonisten waren weinig boeren en bovendien was de gemiddelde leeftijd vrij hoog. De gedachte was om de kolonisatie te beginnen met jonge gezinnen. Uit onderstaande bevolkingspiramide op datum van aankomst blijkt echter dat de kolonisatie relatief veel oudere personen bevatte en veel kinderen. Ook waren lang niet allemaal bekend met landbouw.
De eerste zorg na aan land gaan was bescherming (onderdak) regelen. Zij gingen daarmee meteen aan de slag met de zeer beperkte middelen die zij hadden. Daarna volgde het klaarmaken van de grond voor het starten van de landbouwonderneming. Ondanks dat de landbouw op een gegeven moment wel wat begon op te leveren, was Voorzorg erg drassig en zeker niet de beste plek daarvoor.

Grafsteen van Anna Sophia Pannekoek Foto: Eric Kastelein
Vanwege de onhygiënische omstandigheden braken er echter al gauw ziektes uit. Binnen drie weken na aankomst was er zelfs een heuse epidemie (bacillaire dysenterie, zoals vrij recent vastgesteld) die binnen zes maanden 184 personen het leven kostte. Gemiddeld 1 persoon per dag. Onder de slachtoffers was ook de vrouw van dominee Van den Brandhof, Anna Sophia Pannekoek. De overgebleven kolonisten trokken langzaamaan van plantage Voorzorg naar Groningen aan de andere kant van de Saramaccarivier, waar ze van de overheid landbouw mochten bedrijven. Daar was tevens veilig bronwater.
Echter, ook Groningen was niet erg geschikt voor landbouw. En als er toch producten konden worden geteeld, was er nauwelijks een afzetmarkt. De enige plaats om producten te kunnen verkopen was Paramaribo, maar dat was twee dagen varen, waardoor de producten niet goed bleven. Ze plantten overwegend bonen (peesjes) maar ook verschillende andere gewassen. De grotere overstap naar Groningen vond na 1848 plaats. De woning die Van den Brandhof voor zichzelf liet bouwen op Groningen, heeft van 1863 tot 2010 dienst gedaan als ambtswoning van de districtscommissaris van Saramacca, maar raakte in verval. Enkele jaren geleden is besloten tot renovatie over te gaan en het pand als museum en exporuimte in te richten.

De renovatie van de voormalige woning van de leider van de Boerenkolonisatie en later ambtstwoning DC Saramacca is bijna voltooid. Foto: Eric Kastelein
In twee aan Van den Brandhof gerichte brieven die op een filatelistische veiling zijn aangekocht door de stichting Boeroe Kon Makandra in Nederland samen met Stichting Sranan Boeroe in Suriname, is te lezen over de gewaagde onderneming. Zo staat in een brief van 1844 vanuit Groningen, waar een voorbereidingsmissie was, naar Nederland: ‘in vele opzigten zal de onderneming bij den aanvang niet meede vallen’. En naderhand in een brief van 1848 vanuit Nederland aan Groningen: ‘Uit de Saramacca luiden de berigten, dat de toestand der kolonisten aldaar minder gunstig is ofschoon de werkzaamheden, althans bij de meesten met vlijt worden doorgezet’. Na het doordrukken van de kolonisatiepoging ondanks alle waarschuwingen (notabene ook door een van de drie initiatiefnemers) en het bekende verloop van de eerste maanden, kan niet anders dan van grove nalatigheid en onverschilligheid voor het leed van de kolonisten worden gesproken. Nadat de kolonisatie in 1853 formeel als mislukt werd bestempeld, keerde een deel van de kolonisten terug naar Nederland, onder wie Van den Brandhof. Degenen die achterbleven wogen de omstandigheden in Suriname af tegen die in Nederland en zagen blijkbaar kansen op een beter bestaan in Suriname.

Melk op een boerenkar Foto: BKM
Trek naar Paramaribo
Dominee Van den Brandhof had bewust gekozen voor een nederzetting ver van Paramaribo. Hij vond de ‘grote’ stad niet geschikt, naar eigen zeggen te losbandig, voor zijn gelovigen. Na de opheffing van het kolonisatieproject op Saramacca trokken de Boeroes gaandeweg richting Paramaribo, waar ze zich in nabijgelegen plaatsen als Kwatta en Uitvlugt vestigden. Zij deden ook daar aan landbouw en, onder meer vanwege de concurrentie die ze ondervonden van Hindostaanse boeren, specialiseerden zij zich vooral in melkvee. Rond deze plekken is hun vroegere aanwezigheid nog duidelijk merkbaar. Bij de nadere ontwikkeling van die gebieden werden de straten vernoemd naar de kinderen van de Boeroes die daar hun boerderij hadden. Ook zijn er straatnamen die anderszins met deze groep in verband kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld de Kolonistenweg. Door toenemende scholing waren de Boeroes richting het midden van de 20e eeuw langzaamaan ook steeds meer in andere sectoren dan de landbouw te vinden. Onder de volgende generaties zag men zo vaker Boeroes als bijvoorbeeld leerkracht, militair, arts enzovoorts.

Voetbalclub RIVO Boys (Ren In Voor Overwinning) 1959/1960. Foto: BKM
De Boeroes waren Nederlands Hervormd wat nog steeds voor een groot deel geldt. In het midden van de 20e eeuw was de vereniging VANK (Vereniging van Afstammelingen van de Nederlandse Kolonisten) de plek voor bijeenkomsten, muziek en dans. De Boeroes hielden ook van sport en spel. Voetbal was erg geliefd maar ook spelletjes als kaarten en sjoelen en voor de kinderen knikkeren en zaklopen. Waar de Boeroes in het begin van de twintigste eeuw een redelijk gesloten groep waren, gingen zij met de trek richting Paramaribo al snel op in de grote gemeenschap en vond vermenging met andere bevolkingsgroepen plaats.
Bijdrage aan de samenleving
Ondanks hun kleine aantal hebben de Boeroes in Suriname een cruciale rol vervuld in de landbouw en veeteelt. Na het stopzetten van de proefkolonisatie in 1853 kregen de Boeroes, via de gouverneur van Suriname die zich hun lot aantrok, de kans om aan de rand van Paramaribo een nieuwe start te maken. Hier waren echter ook leningen aan gekoppeld die terugbetaald moesten worden. Ze kregen grond en een boerenwoning in pacht en ontwikkelden zich daar tot een dynamische gemeenschap met gezonde bedrijven, die voor hun agrarische producten in Paramaribo een goede afzetmarkt hadden. In de loop van de 19de eeuw probeerde men enkele keren de agrarische sector in Suriname verder te ontwikkelen, maar in Nederland was het draagvlak daarvoor gering. De eerdere negatieve berichtgeving omtrent de kolonisatie werkte helaas nog steeds door.
Na 1945 breidde Paramaribo zich snel uit met als gevolg dat de boerenbedrijven daar onteigend werden. Maar de ondernemende Boeroes ontwikkelden toen elders in Suriname nieuwe, grotere agrarische bedrijven en begonnen steeds meer een rol te spelen in de maatschappelijke ontwikkelingen van Suriname. Enkele bekende Boeroes zijn: Statenlid R.A. Tammenga, historicus André Loor, ministers Rick van Ravenswaay en Albert van Dijk en vakbondsman Jan Veldema.
De Boeroes hebben een verbondenheid op basis van waarden die van generatie op generatie worden doorgegeven. Volharding, het vertrouwen in eigen kunnen maar zeker ook de kennis van en het respect voor de geschiedenis van de Boeroes zijn factoren die hen verbinden, waar ze ook zijn. En ze blijven het zeggen: ze zijn in de eerste plaats Surinamer. En dan pas een Boeroe. Als teken van waardering voor de Boeroes als volwaardige groep in de Surinaamse samenleving en hun enorme bijdrage daaraan alsmede het verder versterken van de nationale eenheid heeft president Chandrikapersad Santokhi van Suriname op verzoek van de Stichting Sranan Boeroe 20 Juni 2025 als eenmalige nationale feestdag vastgesteld.

Herdenking en viering 75 jaar Boerenkolonisatie Foto: BKM
Herdenking en gedenktekens
In 1920 was er een grote herdenking van 75 jaar Boerenkolonisatie en kregen 48 Boeroes een herdenkingspenning uitgereikt. In datzelfde jaar stuurde het Gouvernement enkele afstammelingen van de boerenkolonisten naar Nederland voor agrarische scholing die naderhand in Suriname in de praktijk werd gebracht. In 1945 is een monument te Groningen onthuld bij de viering van 100 jaar Boerenkolonisatie ter ere van de vastberadenheid en moed van de Boeroes ondanks de zware tijden die zij hebben doorstaan en waaruit zij zich met veel ijver hebben opgewerkt naar een beter bestaan. In 1995 is een rode kabbes (Andira coriacea) als herdenkingsboom geplant op Groningen. Deze boom werd eerder ook op de boerderijen van de Boeroes geplant.

Gedenksteen met de namen van gestorven kolonisten. Foto: BKM
Bij de begraafplaats waar de eerste kolonisten begraven liggen, werd in 2021 bij de viering van 176 jaar Boerenkolonisatie een gedenksteen onthuld met de namen van de kolonisten die in de periode 1845 – 1853 op Voorzorg en Groningen zijn overleden. Tegenover de krant de Ware Tijd benadrukte de voorzitter van de Stichting Sranan Boeroe, Erick Rijsdijk, de noodzaak van zo een gedenkteken: “Als Stichting Sranan Boeroe voelden wij ons hiertoe geroepen. Wij hadden nagelaten om de mensen die hier letterlijk gecrepeerd zijn in de modder een gezicht te geven in de samenleving. Wij zijn trots dat we dit alsnog hebben kunnen realiseren.”
Naast andere activiteiten is er elk jaar op 20 juni op Groningen een kranslegging door de Stichting Sranan Boeroe bij zowel de gedenksteen als het monument. In Nederland organiseert de stichting Boeroe Kon Makandra jaarlijks rond 20 juni een kon makandra, een combinatie van een informatieve dag en een bijeenkomst met als doel het onderhouden en bevorderen van contacten tussen Boeroes en sympathisanten.
Ricardo Loor is voorzitter van de Stichting Boeroe Kon Makandra
(stichtingbkm@gmail.com | www.boeroes.nl)
Lees hier meer over het herinneringserfgoed aan de Boeroes.
Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door het
Jnan Adhin Instituut (JAI)