155 jaar Parlement van Suriname: 1866-2021

Dr. Hans Ramsoedh

Dr. Hans Ramsoedh
(historicus en publicist)

Op 8 mei 2021 bestond het Surinaamse parle­ment 155 jaar. Het werd in 1866 ingesteld en heette in de koloniale periode Koloniale Staten van Suriname. De instel­ling van het Surinaamse parlement was een uit­vloei­sel van de consti­tutionele en staatkundige hervorming in Nederland in 1848. Er vond een grote verschuiving plaats van de macht van de koning naar die van de Nederlandse volksvertegenwoordiging. De hervorming in Nederland betekende ook dat er bestuurlijke veranderingen plaatsvonden in de Nederlandse koloniën, zij het in zeer beperkte mate en circa twee decennia later.

Regeringsreglement 1866
Op 1 januari 1866 trad voor Suriname het Regerings­reglement in werking dat de eerste grondwet van Suriname kan worden genoemd. Belangrijkste bepaling hierin was de instelling van een volks­vertegenwoordiging in 1866. Suriname onderging een zekere mate van democratisering maar van een ‘echt’ parlement was echter geen sprake. Vanwege het censuskiesrecht kon slechts een zeer klein deel van de bevolking stemmen. Het censuskiesrecht betekende dat zij die tenminste een bedrag van veertig gulden betaalden aan directe belastin­gen kiezer konden zijn. Met dit kiesrecht wilde het Koloniaal Bestuur ‘misbruik en overvleugeling door het onbeschaafde deel van de bevolking’ voorkomen. Hierdoor kon slechts een klein aantal kiezers, ongeveer een half procent, absoluut 296 (op een bevolking van ongeveer 51.000 rond 1870, exclusief de inheemsen en Marrons), aan de verkie­zingen in Suriname deelnemen.
Daarnaast had de samenstel­ling van de Koloniale Staten een tweeslachtig karakter. Van de dertien Statenle­den werden er negen rechtstreeks door de kiezer gekozen en de overige vier (veelal hoge Nederlandse ambtenaren) door de gouverneur benoemd. In 1901 werden alle dertien leden door de censuskiezers gekozen. Belangrijk is voorts dat de Koloniale Staten onvolledige constitutionele rechten hadden. Zo konden zij de gouverneur niet doen vervangen wanneer deze niet langer het vertrouwen van de Staten genoot. Hierdoor ontbrak het voornaamste kenmerk van een parlement.
In 1901 werd het censuskiesrecht gewijzigd waarbij de census werd verlaagd van veertig naar twintig gulden. Ook met deze censuswijziging bleef het aantal kiezers beperkt tot nog geen één procent van de bevolking (circa achthonderd personen) maar de maatregel had in zoverre consequenties dat een deel van de Creoolse lichtgekleurde elite stemrecht kreeg. Na 1910 kwam de leiding van de Surinaamse samenleving in handen van deze elite. De leden van de Koloniale Staten waren na 1910 hoofdzakelijk uit deze groep afkomstig. In die zin was er sprake van een ‘Surinamisering’ van het vertegenwoordigend college. Aan de Hindostanen en Javanen ging het politieke leven geruisloos voorbij. Het censuskiesrecht sloot praktisch iedere vorm van politieke participatie uit.

Voormalig gebouw van de Staten van Suriname aan de Gravenstraat (thans Henck Arronstraat)

In tegenstelling tot Suriname waren de constitutionele hervormingen in de overige Nederlandse koloniën minder verreikend. Curaçao kreeg in 1866 een Koloniale Raad waarvan de vijftien leden geheel door de gouverneur werden benoemd. Nederlands-Indië kreeg pas in 1918 een vertegenwoordigend college, de Volksraad geheten. Zowel op Curaçao als in Nederlands-Indië had het vertegenwoordigend college slechts een adviserende taak. Dat Suriname wat betreft de constitutionele hervorming vooruit liep op de twee andere Nederlandse koloniën hield verband met de idee van Suriname als een Nederlandse volksplanting, een overzees Nederlands gewest waarbij aan de bewoners ook dezelfde rechten en vrijheden als in het moederland geschonken moesten worden. Door liberalisering van het koloniaal bestel wilde de Nederlandse regering de vestiging van Nederlandse kolonisten in Suriname aantrekkelijk maken, zonder echter een parlement naar het model van de Nederlandse Kamers te beogen.

Surinaamse Staatsregeling 1937
Het Regeringsreglement van 1866 werd op 1 april 1937 vervangen door de Surinaamse Staatsregeling. De benaming Koloniale Staten van Suriname werd vervangen door Staten van Suriname. In deze nieuwe grondwet werd op initiatief van gouverneur Kielstra (1933-1944) voor de verkiezing van de leden van de Staten wederom het tweeslachtig stelsel ingevoerd: tien van de vijftien leden werden rechtstreeks door de kiezers gekozen en vijf werden door de gouverneur benoemd. Als reden voor de herinvoering van het benoemingsrecht van de gouverneur voerde Kielstra aan dat daardoor ook Brits-Indische en Javaanse immigranten vertegenwoordigd zouden zijn in de Staten. De Statenleden die Kielstra benoemde (Kaulesar Sukul, Brahma Tewari, Karamat Ali, Rambaran Mishre en Miskin) zouden in de naoorlogse periode een actieve rol in de Surinaamse politiek vervullen. Clemens Biswamitre was trouwens het eerste Hindostaanse Statenlid dat werd gekozen. Hij maakte deel uit van de Creoolse stedelijke elite en was van 1930 tot 1942 lid van de (Koloniale) Staten.

Gouverneur J.C. Kielstra

Naast het censuskiesrecht (het betalen van belasting over een jaarlijks inkomen van achthonderd gulden) werd het capaciteitskiesrecht (minimaal uitgebreid lager onderwijs-ULO hebben genoten) en het passief kiesrecht voor vrouwen geïntroduceerd. Het actief kiesrecht houdt in het recht om te stemmen en om gekozen te worden. Het passief kiesrecht voor vrouwen betekende dat zij geen stemrecht hadden maar wel het recht om gekozen te worden door mannelijke kiezers. De activiste Grace Schneiders-Howard was in 1938 de eerste vrouw die in de Staten werd gekozen op basis van het geïntroduceerde passief kiesrecht voor vrouwen. Ondanks de uitbreiding van het kiesrecht in 1937 bedroeg het kiezerskorps tussen 1938 en 1945 niettemin nog geen twee procent (absoluut respectievelijk 1.700 en 2.900 personen) van de bevolking (exclusief Inheemsen en Marrons).

Algemeen kiesrecht
De (koloniale) Staatsregeling van 1937 werd in naoorlogse periode vervangen door een aantal Regelingen (Staatsregeling van 1948, Interimregeling van 1950 en het Statuut van 1954) waarbij Suriname binnenlandse autonomie verkreeg. Hoogtepunt in het proces van politieke ontvoogding was de invoering van het algemeen kiesrecht in 1949. Het was wel een kiesrecht naar Creoolse snit dat de Hindostaanse en Javaanse districtsbevolking vele jaren op achterstand zette. Het geïntroduceerde kiesstelsel berustte namelijk op een combinatie van een districten- en een personenmeerderheidsstelsel waarbij het land verdeeld was in negen kieskringen. Paramaribo kreeg tien van de 21 zetels, Para, Coronie en Marowijne elk één zetel, samen dertien gegarandeerde Creoolse zetels. De overige acht zetels waren voor de overwegend Hindostaanse en Javaanse districten Saramacca, Nickerie, Commewijne en Suriname (thans Wanica geheten) met elk twee zetels. Aan de grootste partij werden alle zetels in het kiesdistrict toegewezen. Kandidaten van andere politieke partijen kregen ongeacht het aantal stemmen dat zij vergaard hadden geen enkele zetel. Het nieuwe kiesstelsel schiep hierdoor de mogelijkheid van een kunstmatige Creoolse meerderheid in de Staten, ondanks het feit dat de overige bevolkingsgroepen tezamen groter in aantal waren dan de Creoolse bevolkingsgroep.

Gouverneur Brons tijdens zijn toespraak tot de Staten van Suriname in 1947

In 1963 is er gesleuteld aan het kiesstelsel door een gedeeltelijke invoering van de evenredige vertegen­woordiging (EV), maar met handhaving van de kunstmatige Creoolse dominantie in het kiesstelsel. Het aantal leden van de Staten van Suriname werd uitgebreid van eenentwintig naar zesendertig. Twaalf leden van de zesendertig leden werden gekozen bij landelijke evenredige vertegenwoordiging en vierentwintig op basis van het personen­meer­derheidsstelsel. Invoering van de gedeeltelijke landelijke EV was niet alleen bedoeld om het politieke leven van de leiders van de grote partijen veilig te stellen, maar ook om partijen die geen districtszetels hadden behaald toch te verzekeren van vertegenwoordiging in de Staten.

Rijtuig met koningin Juliana en prins Bernhard voor het Statengebouw in oktober 1955

Een tweede wijziging van kiesstelsel volgde in 1967 met drie varianten. Het aantal Statenleden werd uitgebreid van zesendertig naar negenendertig. Het land werd verdeeld in tien kieskringen. In de kieskringen Paramaribo en Suriname werden op basis van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging zestien leden afgevaardigd (variant 1). In de overige acht kieskringen (de districten) werden elf verkozen op basis van het personenmeerderheidsstelsel (variant 2). De resterende twaalf leden werden op basis van evenredige vertegenwoordiging gekozen waarbij als kiesgebied het grondgebied van geheel Suriname gold (variant 3). Het kiesstelsel werd er hiermee echter niet eenvoudiger op. De ingewikkeldheid van het kiesstelsel leidde ertoe dat het een labyrinth van kronkelwegen werd met het karakter van politiek opportunisme. Wijziging van het kiesstelsel in 1963 met de gedeeltelijke invoering van de landelijke evenredigheid was een van Lachmons grote politieke triomfen. Met deze wijziging van het kiesstelsel in 1963 konden Hindostaanse en Javaanse politieke partijen in principe vanaf toen in alle kiesdistricten meedingen naar een zetel op basis van de landelijke EV-lijst.

De jaren 1973-1980 zijn een weinig verheffende periode in de geschiedenis van het Surinaamse parlement. Tussen 1973 en 1975 vond in het parlement de discussie over de onafhankelijkheid van Suriname plaats in een gepolariseerde sfeer. De regeringscoalitie beschouwde de onafhankelijkheid feitelijk als een aangelegenheid van de (Creoolse) coalitie en als reactie daarop legde de oppositie praktisch alle parlementaire arbeid lam. Suriname leek af te stevenen op een burgeroorlog. De verzoening tussen oppositie en coalitie enkele weken vóór de onafhankelijkheid uitmondend in de fameuze brasa [omhelzing] tussen oppositieleider Lachmon en premier Arron was een hoogtepunt in deze turbulente periode en in de politieke geschiedenis van Suriname.

Na de onafhankelijkheid werd de naam Staten van Suriname veranderd in Parlement van de Republiek Suriname. Ondanks de verzoening tussen oppositie en coalitie kwam Suriname na de onafhankelijkheid in politiek opzicht in een neerwaartse spiraal terecht. Tussen 1975 en 1980 ontstond er een politieke cultuur waarbij de oppositie voortdurend vernederd en monddood werd gemaakt. Zittingen van het parlement eindigden steevast met het verwijderen van de oppositie uit de vergaderzaal. Het parlement had opgehouden als onafhankelijk controleorgaan te functioneren. Suriname was politiek en bestuurlijk vastgelopen. Dit was reden voor een deel van de pers (Wilfred Lionarons van De Vrije Stem) om het parlement spottend circus stupido te noemen. Een dieptepunt in de geschiedenis van het parlement was de militaire staatsgreep in 1980 waarbij het tussen 1980-1987 buitenspel werd gezet.

Vergadering van het Surinaamse parlement in 1975

Geen representatieve democratie
Met de herdemocratisering in 1987 werd een nieuwe grondwet geïntroduceerd. De naam Parlement van de Republiek Suriname werd veranderd in De Nationale Assemblée (DNA) met 51 leden. Daarnaast werden in het kader van de bestuurlijke decentralisatie met de nieuwe grondwet Districts- en Ressortraden ingesteld. Met de grondwet van 1987 kreeg Suriname een semi-parlementair systeem met een president die executieve bevoegdheden heeft. DNA-leden worden per district (districtenstelsel) op basis van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor een periode van vijf jaar gekozen.

Het thans vigerende kiesstelsel representeert sinds zijn instelling in 1987 nauwelijks de werkelijke politieke verhoudingen in het land. Daarmee staat de legitimiteit van het politieke systeem in Suriname dan ook ter discussie. De districten Paramaribo en Wanica omvatten 68 procent van het totaal aantal kiezers, terwijl zij minder dan de helft van het aantal Assembléezetels (24 zetels – 47%) leveren. Zo behaalden de NPS bij de verkiezingen in mei 2020 landelijk circa 32.000 en de ABOP van Ronnie Brunswijk 25.000 stemmen terwijl beide partijen respectievelijk drie en negen zetels kregen. Helemaal scheef is de situatie van het aantal zetels per kiesdistrict. Voor de kiesdistricten Paramaribo en Wanica bedroeg het aantal stemmen per zetel in 2020 respectievelijk 9.700 en 13.000, terwijl in het kiesdistrict Coronie dit aantal 1.050 per zetel bedroeg. Het betekent dan ook dat het huidige kiesstelsel in Suriname daarom nauwelijks representatief is voor de politieke verhoudingen in Suriname en daarmee ook een ondergraving inhoudt van de democratie. Invoering van een landelijke evenredige vertegenwoordiging is dan ook dringend gewenst als onderdeel van de versterking van de democratie in Suriname. Hiermee kan worden voorkomen dat bepaalde partijen zetels behalen die niet in verhouding staan tot het aantal behaalde stemmen en daarmee een onevenredige invloed op het bestuur van het land krijgen. De positie van de ABOP van Ronnie Brunswijk binnen de huidige regeringscoalitie is indicatief voor deze situatie binnen de Surinaamse politiek.

Meerderheidsdictatuur
Ondanks een geschiedenis van 155 jaar is er van politieke volwassenheid in het Surinaamse parlement geen sprake. Het lidmaatschap van DNA is voor de leden geen hoofdberoep. Veel leden zijn in volledige betrekking werkzaam meestal als ambtenaar op een ministerie. Dit kan conflicteren met een kritische en onafhankelijke opstelling van hen in de Assemblée: het ene moment (in DNA) kan een Assemblée-lid een controleur of criticus zijn van een minister en het andere moment (als ambtenaar op het departement) een ondergeschikte positie innemen ten opzichte van dezelfde minister. Bovenop hun ambtelijke salaris genieten DNA-leden een schadeloosstelling. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de verkiezingen worden gezien als een stille strijd om de 51 (aantal DNA-leden) nieuwe rijken.

Uit diverse opiniepeilingen, commentaren, columns en ingezonden stukken in de dagbladen in Suriname blijkt dat een overgrote meerderheid van de burgers al decennialang geen vertrouwen heeft in de politiek en politici. Politiek in Suriname is sinds de jaren zestig verworden tot theater en spektakel waarbij beledigingen, verruwing in woord en daad schering en inslag zijn. Een absoluut dieptepunt in de Surinaamse parlementaire geschiedenis was de verhitte discussie in december 2007 tussen DNA-voorzitter Paul Somohardjo en het DNA-lid Rashied Doekhi van de Nationale Democratische Partij (NDP) met daarnaast nog een hoofdrol voor het DNA-lid Ronnie Brunswijk (toen leider van de A-Combinatie). Aanleiding vormden beschul­di­gingen over en weer over vermoedelijke fraude bij gronduitgifte. Die verhitte discussie escaleerde in een handgemeen toen Doekhi de voorzitter een rake klap toedeelde waarna laatstgenoemde hem samen met coalitiegenoot Brunswijk fysiek te lijf ging. Het vechtincident was aanleiding om vervolgens metaal­detectors bij de ingangen te plaatsen voor een wapenvrije vergaderzaal.

De politieke cultuur in Suriname wordt beheerst door polarisatie en verlamming. Voor een belangrijk deel hangt dit samen met de achtergrond van de meeste DNA-leden. Vaak zijn het leden die qua opleiding, kennis of ervaring nauwelijks geschikt zijn als parlementariër. Zij debatteren nauwelijks met elkaar, algemene politieke beschouwingen missen daardoor diepgang en begrotingsbehandelingen zijn verworden tot een vragenuurtje. De meesten geven daarnaast blijk van een verontrustende morele lichtheid. Bij debatten gaat het niet om de ideeën, maar wordt altijd eerst gekeken naar wie de afzender is. Voor veel DNA-leden weegt het perspectief van de verkiezingen zwaarder dan de noodzaak diep na te denken over belangrijke vraagstukken. Discussies over beleidszaken of de richting waarin de samenleving zich zou moeten ontwikkelen zijn hierdoor afwezig. In een rapport van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank uit 2001 wordt vermeld dat veel Assembléeleden niet zijn toegerust voor hun functie waardoor van een goed functionerend parlement nauwelijks sprake is. Bij de meerderheid van de leden is zelfs sprake van een hoge mate van onwetendheid over financieel-economische en staatsrechtelijke zaken.
Naast de eerder genoemde benaming circus stupido voor de volksvertegenwoordiging in de tweede helft van de jaren zeventig klonken in de jaren na 2000 kwalificaties als ‘poppenkast, markttafereel, zooitje ongeregeld bij elkaar, of kesikesi sani [apekuren]’. DNA-voorzitter Jennifer Simons (2010-2020) typeerde in 2017 de DNA-bijeenkomsten eens als Leba Yuru [bijeenkomst van dolende geesten]. Voor de bevolking kent DNA dan ook een hoog ‘infotainment-gehalte’.

De Nationale Assemblée

Van het parlement als tegenmacht (een controlerende taak op de macht) is absoluut geen sprake. Coalitiepartijen in DNA zien als hun belangrijkste taak het slaafs ondersteunen van de regering en het dwarsbomen van de oppositie. Op haar beurt ziet de oppositie het als haar taak de regering te bekritiseren en te zorgen voor veel ophef. Het gevolg hiervan is dat in DNA sprake is van een ‘meerderheidsdictatuur’, het vriend-vijand-denken overheerst en kritische opposi­tie­leden worden uitgemaakt voor leugenaar, viswijf, analfabeten et cetera. Zaken worden vaak met een minimum aan kennis en een maximum aan stemmingmakerij besproken. Zorgen voor hilariteit is de norm geworden. Het geharnaste en weinig impliciet taalgebruik is niet iets van de laatste decennia, maar dateert in Suriname al van de jaren vijftig. Het gebeurt regelmatig dat Assembléevergaderingen vanwege gebrek aan quorum geen voortgang vinden, omdat een groot aantal coalitieleden of gewoon afwezig is of doordat de oppositieleden zich in de koffiekamer ophouden en weigeren quorum te verlenen (quorumspook). Het politieke bestel in Suriname kampt met andere woorden met een legitimiteitsvraagstuk.

Disfunctionerend politiek systeem
Geen enkele democratie kan zich echter op termijn handhaven wanneer een meerderheid van de bevolking van mening is dat ‘de politiek’ niet deugt. Met ‘de politiek’ wordt hier gedoeld op de politieke instituties (regering, parlement en politieke partijen) en politieke ambts­dragers. Vertrouwen van de kiezer in politici en politieke instituties is van eminent belang voor de legitimiteit van een democratisch bestel. Een democratie kan niet functioneren zonder draagvlak, want wanneer burgers op grote schaal ontevreden zijn met het functioneren van de politieke instituties dan komt de legitimiteit van het democratische bestel in het geding.
Om de democratie goed te laten functioneren dienen politici en burgers de spelregels van een democratische cultuur te aanvaarden: een toekomstvisie hebben, bereid zijn concessies te doen, debatteren op basis van feiten en cijfers, bereid zijn compromissen te sluiten, politieke verdraagzaamheid tonen, op de bal spelen en niet op de man/vrouw en politieke leiders die aanvaarden dat hun macht niet onbegrensd is. Een belangrijk kenmerk van een goed functionerende democratie is het bewustzijn dat politieke opponenten deel uitmaken van een gemeenschappelijke democratische ruimte en op gelijke voet verkeren. Good Governance en vertrouwen in politici en politieke instituties zijn het begin en het einde van een fatsoenlijke samenleving. Beide aspecten bepalen in belangrijke mate het economische succes of falen van een land.

Politieke verandering
Wijziging van het kiesstelsel, een rechtstreeks gekozen president, politieke partijen die moderniteit omarmen en een duidelijk profiel van zichzelf neerzetten zijn eerste stappen in de richting van een moderne volwassen democratie. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de rol van kiezers bij de heersende politieke cultuur niet onbelangrijk is omdat die slechts kan voortbestaan dankzij hun steun. Enerzijds hebben veel kiezers kritiek op het functioneren van politici, maar anderzijds verwachten zij van hen tegenprestaties (een baan bij de overheid, een vergunning of een stuk grond et cetera) in ruil voor hun stem. Met andere woorden, een politieke cultuur kan niet veranderen zolang politici én het electoraat samenspannen bij de instandhouding van een corrupt status quo. Hiermee heeft Suriname niet de politici en leiders die het verdient [want dat zou betekenen eigen schuld dikke bult], maar die het kiest.
De hierboven geschetste politieke cultuur in Suriname is niet typisch Surinaams, maar vertoont parallellen met politieke ontwikkelingen in veel Caraïbische, Afrikaanse, Aziatische, Latijns-Amerikaanse en zelfs met sommige geïndustrialiseerde landen zoals Italië. Punt is alleen dat als een meerderheid van de bevolking van mening is dat ‘de politiek’ niet deugt, dit een ondermijning van het politieke systeem als geheel betekent. Als daarnaast nog de politiek van zijn idealisme en ethiek wordt ontdaan, dan prijst zij zichzelf uit de markt. Dit maakt ieder politiek systeem kwetsbaar voor criminalisering van de politiek en politiek avonturisme.

Oud-DNA-voorzitter J. Lachmon

Parlementaire wetenswaardigheden
Het historische parlementsgebouw aan de Gravenstraat (thans Henck Arronstraat) brandde in augustus 1996 af. Hierna werd de volksvertegenwoordiging gevestigd in de voormalige Buitensociëteit Het Park aan het onafhan­ke­lijk­heidsplein. Op dit moment wordt op de oude plek aan de Gravenstraat het parlementsgebouw herbouwd.

Oud-DNA-voorzitter Jennifer Simons

In de moderne politieke geschiedenis van Suriname (periode na 1949) is Isabelle Richaards de eerste vrouw die in 1963 namens de Nationale Partij Suriname (NPS) als Statenlid is gekozen. Tot nu toe zijn er slechts twee vrouwen die het voorzitterschap van het parlement hebben bekleed: Marijke Djwalapersad (1996-2000) en Jennifer Simons (2010-2020). De politiek in Suriname is nog steeds een mannenbolwerk. Van de huidige 51 DNA-leden zijn op dit moment 15 vrouw. Jagernath Lachmon (1916-2001), politiek leider van de Hindostaanse Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP) en de éminence grise van de Suri­naamse politiek, is de langstzittende parlementariër (1949-1980; 1987-2001) en parlementsvoorzitter (circa zeventien jaar) in Suriname.

Foto’s:  Nationaal Archief (2 t/m 6 en 8) en auteur (7 en 9)

TOP